-
1 ablassen
ablassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (over)laten ⇒ verkopen, overdoen♦voorbeelden:4 jemandem eine Ware billig ablassen • iemand een waar goedkoop laten, verkopen -
2 jemandem zehn Prozent ablassen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem zehn Prozent ablassen
-
3 rabattieren
rabattieren -
4 nachlassen
nachlassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 afnemen, verzwakken ⇒ verminderen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 korting, reductie geven♦voorbeelden:1 ein Seil nachlassen • een touw lossen, vieren
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский